afb. Pierre Weijnen, mei 1895
Het werkklimaat, de arbeidsomstandigheden waren vóór de invloed van de Arbeidswet, in 1891 van kracht geworden, blijkens de al genoemde nijverheidsstatistiek van Struve en Bekaar in de Bossche beeldhouwersateliers verre van ideaal, de normen laag, inspectie afwezig. 'De beeldhouwerij en steenhouwerij van de Commissie tot Restauratie van de St. Jan was in houten loodsen gevestigd. Ofschoon de ventilatie via dakramen voldoende geacht werd, was de lucht toch nog stoffig. In tegenstelling tot voorheen toen andere steensoorten gebruikt werden, scheen de stofontwikkeling geen nadelige invloed te hebben. Niettemin geschiedde het steenzagen droog. De stofontwikkeling op het beeldhouwersatelier van de firma J. Goossens en Zoon in de Hinthamerstraat scheen volgens de enquêteurs evenmin schadelijke invloed uit te oefenen. De lokalen waren ruim en hadden middels tuimelramen een ventilatiemogelijkheid. Het in de werkplaats uitkomend privaat verspreidde een onfrisse lucht. De luchtafvoer behoefde verbetering. Het beeldhouwers- en polychromieatelier van H. van der Geld langs de Oude Dieze had ruime lokalen met voldoende ventilatiemogelijkheid door schuiframen. De stofontwikkeling was ook hier niet schadelijk. Op de binnenplaats was een gewoon privaat'.147 Pas die Arbeidswet gaf voorschriften voor de afmeting van werk- | 91 |
plaatsen, terwijl de Veiligheidswet, die in 1897 in werking trad, regels stelde voor ventilatie, licht, brandveiligheid, privaten, schaftlokaal en verwarming. Maar de arbeiders zelf bleven op het punt van veiligheid en gezondheid, inzake de stofverwekkende beeldhouwerij zonder mechanisch afzuigsysteem ook, nogal onverschillig en lieten vaak het gebruik na van ventilatie en beveiliging. In 1901 kwam de Ongevallenwet tot stand, waarbij de werkgever verplicht werd tot verzekering van zijn personeel en betaling van de premie, waardoor bij ongevallen een tijdelijke uitkering van 70% van het loon verzekerd was. In de bouwloodsen van Sint Jan had men rond 1887 wel een ziekenkas. 'De deelnemers contribueerden wekelijks ƒ 0,10 en kregen bij ziekte ƒ 4,- per week uitgekeerd. Elk jaar werd rond Kerstmis de balans opgemaakt. Waren er weinig zieken geweest, dan werd het overschot, op een klein deel na, dat in een reservefonds opgenomen werd, verdeeld onder de deelnemers als tegemoetkoming voor de feestdagen'.148 Pas tegen het einde van de eeuw kwam er een opwaartse beweging in de arbeidslonen en een neerwaartse in de prijzen van de eerste levensbehoeften. Blijkens een verslag van de staatscommissie van arbeidsenquête uit 1892 verdiende toen een steenhouwer van de restauratie der Sint Janskerk 16 à 18 cent per uur en haalde 's zomers een weekloon van ƒ 11,56 à ƒ 12,96 en 's winters van ƒ 6,72 à ƒ 7,56.149 De Kamers van Arbeid geven in hun inlichtingen over de loonstand en arbeidsduur in 1907 op, dat in Den Bosch in het algemeen een beeldhouwer 25 cent per uur verdient, 's zomers een weekloon van ƒ 17 haalt, 's winters ƒ 12. Bij ornamentwerkers zijn die bedragen respectievelijk 20 cent, ƒ 14 en ƒ 9,60, bij steenhouwers 19 cent, ƒ 14 en ƒ 10, bij metselaars 17 cent, ƒ 11,23 en wat minder.150 Opvallend is, dat dan in Den Bosch de beeldhouwers en ornamentwerkers de bestbetaalden uit alle beroepen zijn, loodgieters bijvoorbeeld hebben een zomerweekloon van ƒ 11,23, timmerlieden eveneens, hoefsmeden van ƒ 11, kleermakers van ƒ 9, meubelmakers van ƒ 13,80. Alleen graveurs worden relatief ook hoog beloond: ƒ 15. Pas in 1910 ontstaat in de bouwvakken het streven om in bestekken en voorwaarden voor leveringen ook bepalingen op te nemen over minimumloon en maximum arbeidsduur.151 De loonstijging en verkorting van de arbeidsduur werden door de restauratiecommissie van de Sint Jan aanvankelijk als zorgwekkende verschijnselen gezien en als argumenten voor de aanvraag van subsidieverhoging niet onbenut gelaten. Met name het jaar 1919 betekent, zoals uit bovenstaand overzichtje van verwerkte restauratiebedragen, arbeidslonen en arbeidsplaatsen blijkt, een stille revolutie. In dat jaar wordt de wettelijke regeling van de achturige arbeidsdag van kracht en in mei komen flinke loonsverhogingen tot stand, zodat korter werken niet minder loon betekent. Zo ontvangen de twee opzichters van januari tot mei een weekloon van respectievelijk ƒ 31 en ƒ 29, van mei tot october van ƒ 34 en ƒ 32 en van october tot december van ƒ 42 en ƒ 40. In 1921, na het overlijden van eerste opzichter L. van Valkenburg, wordt er dan ook, mede op aandrang van het rijk, ter bezuiniging voor gezorgd, dat de tweede opzichter, H. Goossens, hem opvolgt (voor ƒ 300 per maand) en dat geen nieuwe tweede wordt aangesteld. De loonsverhoging van 1919 betekent een verlies van arbeidsplaatsen, dat pas na jaren weer ongedaan gemaakt wordt. | 92 |
Noten | |
147. | Ibid., 1e stuk, 220. |
148. | Ibid., 1e stuk, 191. |
149. | Ibid., 1e stuk, 125. In 1881 verdient de beste beeldhouwer 's zomers een weekloon van ƒ 11,25. |
150. | Ibid., 1e stuk, 127. |
151. | Ibid., 1e stuk, 98, 2e stuk, 557. |
Hezenmans, en voor hem Veneman, stond aan het hoofd van een bouwloods, de werkplaats van waaruit de gehele restauratiepraktijk van de Sint-Jan werd gepland en in goede banen geleid. Het idee van de middeleeuwse bouwloods dook in de 19e eeuw weer op. Zij werd geïdealiseerd als werkplaats en personeelorganisatie. Dit ideaal van de bouwloods ontstond in Duitsland. Zij werd gezien als een mysterieuze gemeenschap waar broederschap hoog in het vaandel werd gedragen. Deze romantische conceptie van de bouwloods betrof echter een puur esthetisch ideaal, een reactie op het academisme en het industrialisme, dat in het begin van de 19e eeuw steeds prominenter werd.64 De Duitser August Reichenspercher was de eerste die de bouwloods een diepere betekenis gaf dan enkel en alleen een esthetisch ideaal. Volgens Reichenspercher had de bouwloods een diepere ethisch-religieuze betekenis. Zij was niet alleen een werkgemeenschap waarin alle kunsten en ambachten onder de hoede van de architectuur verenigd waren, zij was een afspiegeling in het klein van de ideale maatschappij. Deze samenleving werd gekenmerkt door haar grote mate van eenheid en harmonie, omdat alle mensen bezield waren door een universeel principe; het geloof in God.65 De bouwloods was een corporatieve, patriarchale werkgemeenschap aan de voet van een kerk of kathedraal die werd opgetrokken in de gotische bouwstijl, de Ware kunstvorm. Onder de leiding van een overkoepelend bouwmeester vervulde eenieder in deze gemeenschap een gelijkwaardige functie. De meest eenvoudige ambachtsman en de belangrijkste beeldhouwer werkten zo, geleid door een uniforme geloofsbezieling, naast elkaar aan het gotische Gesamtkunstwerk. De kunst en het ambacht hadden een dienende functie, | 17 |
namelijk het zo goed mogelijk uitbeelden van het katholieke geloof.66 Voor Reichenspercher waren de activiteiten rondom de Dom van Keulen, welke door de bouwloodsmeester Zwirner werden geleid, het ultieme voorbeeld van dit bouwloodsideaal. Deze idealen vonden ook haar weerklank in Nederland. Alberdingk Thijm was geestesverwant en goede vriend van Reichenspercher, en hij was degene die de ideeën over de bouwloods, zoals deze door Reichenspercher waren beschreven, in Nederland verkondigde. Hoewel hij zich niet in zoveel woorden als zijn geestesverwant over deze werkgemeenschap uitliet, kan toch met zekerheid worden gezegd dat hij de bouwloods zag als de afspiegeling van de ideale katholieke maatschappij.67 In de bouwloods was geen plaats voor individuele creatieve genieën, wiens kunstwerken stuk voor stuk uitingen waren van hun persoonlijke gevoelsleven. In deze gemeenschap werkt iedereen in anonimiteit onder de hoede van de architectuur. De mensen werkzaam in de bouwloods waren slechts dienend christelijk kunstenaar. De kunst die zij creëerden was ondergeschikt aan de functie van het gebouw; door middel van de kunsten de gelovigen tot het hogere leiden, het geloof aanschouwelijk maken, de kerkganger meeslepen in een emotionele geloofservaring.68 Thijm vond in het Roermondse atelier van P.J.H. Cuypers zijn ‘bouwloetse der negentiende eeuw’. Dankzij een intensieve briefwisseling tussen beide mannen, kreeg de ideale bouwloods gestalte. De ateliers van Cuypers, eerst in Roermond en later in Amsterdam werden volgens de door Thijm verkondigde bouwloodsprincipes opgericht. Cuypers plaatste zichzelf in de positie van een negentiende-eeuws bouwloodsmeester; hij was degene die alle artistieke activiteiten leidde en beheerste. Hij stuitte echter op een probleem. De grote openbare opdrachten die hij kreeg toegewezen maakte het onmogelijk dit ideaal na te volgen. De snelheid waarmee een gebouw moest worden gebouw gerealiseerd, de standaardisering en mechanisering van het proces en de eisen van de opdrachtgever, verplichtten Cuypers ertoe om aannemersbedrijven aan te wijzen.69 De traditionele bouwloods had haar functie van overkoepelende werkplaats verloren. Desalniettemin wilde Cuypers de touwtjes volledig in eigen handen houden. Eén middel stelde hem in staat dit doel te bereiken; de tekening. Door iedere handeling op papier vast te stellen, ieder ornament zelf te ontwerpen, kon hij tot in detail de uitvoering beheersen. De ideale bouwloods veranderde langzaamaan in een modern architectenbureau, waar de nadruk lag op het maken van honderden tekeningen.70 De eerste ‘echte’ bouwloods in Nederland was de bouwloods van de Sint-Jan. Niet alleen was zij gevestigd op de locatie waar de originele loods in de middeleeuwen had gestaan, aan de voet van de gotische kerk, ook de wijze waarop de werkzaamheden waren verdeeld, duiden hierop. Hezenmans was, evenals Cuypers de leidinggevende persoon, | 18 |
de bouwloodsmeester. Alle werkzaamheden werden in de bouwloods zelf verricht. Hezenmans maakte de tekeningen. De modelleurs, steenhouwers en beeldhouwers maakten naar zijn voorbeeld de beelden. Opvallend is dat over de Bossche bouwloods zeer weinig is geschreven. Desalniettemin kan er met zekerheid vanuit worden gegaan dat de idealen, die door Thijm in Nederland waren geïntroduceerd, in ’s-Hertogenbosch bekend waren. De historicus en letterkundige Jan Hezenmans, de broer van Lambert, was niet alleen hevig in de geschriften van Thijm geïnteresseerd, hij had meerdere malen gepubliceerd in één van de tijdschriften van Thijm. Deze was zeer enthousiast over de jonge Hezenmans en hij was de belangrijkste stimulans voor Jan om zijn in 1866 verschenen boek De Sint Janskerk te ’s-Hertogenbosch en hare geschiedenis te schrijven.71 De ideeën die Jan Hezenmans van Thijm overnam, bracht hij verder over op zijn jongere broer Lambert, de restauratiearchitect van de Sint-Jan. De bouwloods werd in 1859, aan de noordzijde van de kathedraal opgebouwd. In 1860 werd deze aangevuld met een nevenloods, die dienst ging doen als tekenkamer.72 Vanaf 1859 was er sprake van een continue bedrijvigheid aan de voet van de Sint-Jan. De loodsen zouden uiteindelijk meer dan vijfenvijftig jaar dienst doen als het hart van de artistieke bedrijvigheid. De ambachtsmannen die in de bouwloods werkzaam waren, waren allen Nederlanders, waarvan het overgrote deel uit de stad of haar directe omgeving afkomstig was. Steenhouwers werden in dienst genomen voor het eenvoudige kapwerk, zoals het kappen van muurstenen en eenvoudige ornamenten.73 Voor het meer gecompliceerde ornamentele werk, werden meer bekwame handen gezocht. Deze vond men in de diverse beeld- en houtsnijwerkateliers van de stad.74 Een van de belangrijkste ateliers was het atelier van Louis Veneman, zelf restauratiearchitect van de Sint-Jan (tot 1863). Deze nam veel van zijn leerlingen mee naar de bouwloods om ze aldaar meer te bekwamen in het moeilijke ornamentwerk. Eén van deze leerlingen was Lambert Hezenmans. Het overgrote deel van de mensen die werkzaam waren in de bouwloods volgden in de avonduren lessen aan de ‘Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten’. Zoals reeds genoemd waren de lessen op deze school zeer beperkt, ze vormden niet meer dan een theoretische basis. Het overgrote deel van de lessen was gebaseerd op tekenen, mogelijkheden tot boetseren of beeldhouwen waren er zeer weinig. Veel van deze leerlingen waren overdag werkzaam in de bouwloods, en bleven hier ook na de voltooiing van de ‘studie’ werkzaam. Al snel zou blijken dat de ateliers en de ambachtsschool niet genoeg mensen kon leveren aan de bouwloods. Er ontstond voornamelijk een groot tekort aan eenvoudige steenhouwers. De bouwloods had de keuze uit een tweetal opties om het tekort op te lossen. Allereerst kon men mensen uit het buitenland binnenhalen. Dit deed men echter | 19 |
maar zeer sporadisch omdat er teveel nadelen aan kleefden.75 Een tweede optie was het zelf in de bouwloods scholen van ervaren en vakbekwame ambachtslieden. Vooral onder leiding van Hezenmans werden er grote aantallen ambachtsmannen in de loods opgeleid,
‘waar men geene moeite ontziet om hen te ontwikkelen en te doordringen van den geest der vroegere kunstenaars, ten einde hun de geschiktheid te bezorgen, die voor hun moeilijk werk vereischt wordt’.76
Reeds in 1861 nam de restauratiecommissie jonge mensen in dienst, die rechtstreeks in de bouwloods door Hezenmans werden opgeleid. Op deze manier kon Hezenmans niet alleen de mannen de fijne kneepjes van het ambacht bijbrengen, maar kon hij ze ook geheel volgens zijn eigen wens in de geest van de gotische bouwstijl kneden.77 Deze eigen opleiding zorgde dan wel voor goed opgeleide mannen, maar haar succes was meteen haar grootste vijand.
‘En naarmate alzoo het werk moeielijker wordt, worden onze werklieden ook bekwamer en vlugger; zij deinzen voor weinig bezwaren meer terug, en vandaar dat zij elders zeer gezocht zijn, en vooral tegenwoordig voor grof geld naar andere plaatsen worden gelokt. Dit komt ons dikwijls te staan op het verlies van kundige jonge lieden, op wier behoud wij prijs stellen. De bouwloods is een groote leerschool geworden, en zoo heeft de herstelling van het schoonste bouwkundige monument van Nederland ook nog een ander gevolg, waarop men niet rekende; zij heeft een aantal knappe en ervaren werklieden doen voor den dag komen, en levert die elk jaar meer’.78
Het hoge bekwaamheidsniveau van de ambachtslieden was dus landelijk bekend en de mannen werden uit de Bossche bouwloods naar elders weggepikt. De belangrijkste reden voor het vertrek van ambachtslieden was het hogere loon dat zij elders kregen aangeboden. Met betrekking tot andere arbeidstakken in de stad verdiende de bouwloodsmedewerkers een relatief hoog inkomen. Op landelijk niveau lag dit inkomen echter vrij laag. Met het vooruitzicht op een beter inkomen vertrokken daarom velen uit ’s-Hertogenbosch.79 De bouwloods was echter niet in staat om de arbeiders meer loon te geven, aangezien de jaarlijkse subsidie die zij van de regering ontvingen niet toereikend was. Door dit gebrek aan financiën was het voor de loods verder niet mogelijk om bekwame beeldhouwers in dienst te nemen.Alleen voor het vervaardigen van enkele belangrijke beelden of het restaureren van een ingewikkelde beeldengroep, werd een beroep gedaan op beter ontwikkelde Bossche kunstenaars. In de latere jaren vond de bouwloods een andere manier om kostenbesparend te werk te gaan. Aan de hand van de door Hezenmans gemaakte tekeningen, werd een bekwame beeldhouwer tijdelijk aangenomen om gipsmodellen voor het nieuwe beeldhouwwerk te maken. Het uiteindelijke beeld werd door steenhouwers uit het eigen atelier in steen gehouwen.80 Dit niet in vaste dienst nemen had | 20 |
nog een ander voordeel. De restauratiearchitect, Hezenmans, kon op deze manier voorkomen dat een beeldhouwer een te individualistische stempel op de restauratie drukte. De hele gang van zaken binnen de bouwloods werd dus geleid door één man, Lambert Hezenmans. Meer dan Cuypers past hij in het plaatje van de middeleeuwse bouwloodsmeester. Aan de hand van de tekeningen die hij maakte wist hij het gehele proces te domineren. De ambachtslieden die in de bouwloods werkten, waren vaak door hemzelf opgeleid en ‘geïndoctrineerd’ met het gotische gedachtengoed. Zij waren verantwoordelijk voor een technische en ambachtelijke goede uitvoering van de ontwerpen van de bouwloodsmeester. Beeldhouwers die een opdracht kregen van Hezenmans werden ook zoveel mogelijk in de door hem gewenste baan geleid. Deze meesters hadden weinig ruimte voor individuele creativiteit en moesten door Hezenmans zelf ontworpen beelden uitwerken. Op deze manier trachtte Hezenmans een eenheid in stijl te creëren. Al het in de bouwloods voltooide werk moest in dienst staan van de architectuur, de middeleeuwse Sint-Jan.‘(…)
Alléén de middeleeuwen hebben zulke effecten in de bouwkunst durven te voorschijn roepen, door het verbinden van architectonische vormen en beelden tot één geheel, waarin het beeld alleen als ornament en bijwerk optreedt, ten voordele van het gebouw. Vandaar dan ook dat zulke beelden geene meesterwerken behoeven te zijn, gelijk aan de werken der classieke sculptuur; het zijn slechts ornamenten, en zij kunnen gezegd worden te voldoen aan den eisch, wanneer zij met de bouwkundige lijnen medewerken en die bevoordeelen.’81
Deze manier van denken zou hem echter in zijn latere jaren, in het begin van de twintigste eeuw, worden verweten. Het beeldhouwwerk zou van een zeer laag kunstzinnig gehalte zijn en afbreuk hebben gedaan aan de gotische elementen van het gebouw. Het is hier niet de bedoeling om een opsomming van deze kritiek op papier te zetten, maar één citaat is wel op zijn plaats, temeer omdat deze nog tijdens Hezenmans’ leven werd gepubliceerd:
‘Ziehier nu een kort overzicht van beelden-restaureeren, zoals dat in Den Bosch zoo slecht mogelijk geschiedt van 1860-1907. Eerste operatie: een oud, verweerd beeld wordt van de kerk neergelaten; tweede operatie: van het levensgroot beeld in kwestie maakt iemand een heel klein potloodschetsje uit losse hand; derde operatie: dit getrouw(?) teekeningske komt nu in handen van een andere kunstenaar, die naar het potloodkrabbeltje een pijpaarden of gipsen beeldje maakt; vierde operatie: het gemoderniseerde beeldje wordt nu alweer naar een anderen kunstenaar gebracht, die het klein, gipsen popken, voornoemd, tot een reuzenstatue in natuursteen omwerkt… en haalt men nu, na die eindelooze operaties, het nieuwe, langs verschillende omwegen afgedwaalde beeld tegelijk met zijn antieken, ontredderde voorganger voor de rechtbank der gezonde kritiek… dan verzuchten alle deskundige rechters: Quantum mutatus ab illo!’.82
Hezenmans werd dus aan het eind van zijn leven gehekeld over een aanpak die hij nou zelf juist probeerde na te streven; de wijze waarop Hezenmans tewerk | 21 |
ging, paste geheel in de door hem, en veel van zijn tijdgenoten nagestreefde bouwloodsideologie. Beelden hoefden enkel en alleen de architectuur te dienen en geen individuele meesterwerken voor te stellen. Veel van deze kritiek heeft hij niet mee hoeven meemaken, want in 1909 sterft deze negentiende-eeuwse bouwloodsmeester. De vele tekeningen die Hezenmans heeft gemaakt in deze bouwloods, en die als voorbeeld hebben gefungeerd voor de negentiende-eeuwse kopieën en aanvullingen, dienen als uitgangspunt voor het volgende hoofdstuk. De in 2002 door het Museum voor Religieuze Kunst te Uden verworven tekeningen van Lambert Hezenmans, meer specifiek de tekeningen met betrekking tot beeldhouwkunst van de Sint-Jan, zullen stuk voor stuk worden besproken. Hierbij wordt getracht de tekeningen een plaats te geven in het geheel van originele werken, klei- of gipsmodellen en in de 19e eeuw gemaakte beelden. Bij deze behandeling wordt uitgegaan van de chronologie van de restauratiewerkzaamheden. Hierbij is het niet de bedoeling de gehele restauratie te behandelen, maar worden die delen van de kathedraal, die op een directe of indirecte manier met de tekeningen in verband staan, besproken. | 22 |
Noten | |
64. | Timmermans 1991, p. 21-22. |
65. | Timmermans 1991, p. 31. |
66. | Timmermans 1991, p. 43. |
67. | Timmermans 1991, p.37. |
68. | Timmermans 1991, p.37. |
69. | Oxenaar, A., P.J.H. Cuypers. Het Rijksmuseum, schetsen en tekeningen,’s-Gravenhage 1993, p. 3. |
70. | Oxenaar 1993, p. 4. |
71. | Timmermans 1991, p. 41. |
72. | Timmermans 1991, p. 86. |
73. | Timmermans 1991, p. 88. |
74. | Timmermans 1991, p. 89. |
75. | Hezenmans, L.C., ‘Over de restauratie-werken der St. Janskerk te ’s Hertogenbosch’ in: Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, 1876, p. 41. |
76. | Hezenmans 1876, p. 37-38. |
77. | Timmermans 1991, p. 96. |
78. | Hezenmans 1876, p. 45-46. |
79. | Timmermans 1991, p. 104-109. |
80. | Timmermans 1991, p. 112-113. |
81. | Hezenmans 1876, p. 44. |
82. | Smits, C.F.X., De kathedraal van ’s Hertogenbosch, Amsterdam 1907, p. 134. |
1996 |
Henry van RooijBeelden uit heden en verleden in de bouwloods van de Sint-JanBisdomblad 30/31 (1996) 10 |
|
2009 |
Lesha BosmanVoorstel ruimtelijk plan voor nieuwe Bouwloods Sint-JanBossche Omroep zondag 27 september 2009 |
|
2009 |
Robèrt van LithPlan bij Sint-Jan zaait verdeeldheidBrabants Dagblad dinsdag 6 oktober 2009 |
|
2009 |
Gerard RooijakkersEen visionaire ambitie past bij de Sint-JanBrabants Dagblad dinsdag 13 oktober 2009 |
|
2009 |
Wim HagemansToegang en lift bij St-Jan nog in studieBrabants Dagblad woensdag 14 oktober 2009 |
|
2010 |
Nieuwe Bouwloods gaat in de ijskast• College van B. en W. zet voorlopig een streep door bouwplan voor nieuw Sint-Jansmuseum De Bouwloods.• Kerkbestuur zoekt acht ton subsidie per jaar voor onderhoudskosten Sint-Jan. • Entree voor kerk geen optie.
Robèrt van Lith | Brabants Dagblad woensdag 29 december 2010
|
|
2018 |
Ronald GlaudemansHistorie : Een nieuwe bouwloods voor de Sint-Jan
Bossche Kringen 1 (2018) 39-41
|
|
2018 |
Het blijft stil rond museum in tuin Sint-JanHet is nog maar de vraag of er in de tuin bij de sint-Jan een museum komt. Volgens plebaan en voorzitter van het kerkbestuur Gert Jan van Rossem liggen de plannen voor een sint-Jansmuseum stil.
Jos van de Ven | Brabants Dagblad vrijdag 18 mei 2018 | Regio 2
|
1989 |
RedactieDe Bouwloods van de St.-Janskathedraal te 's-HertogenboschCommissie Zomertentoonstelling Sint-Jan | 's-Hertogenbosch 1989 |
|
1991 |
P.J.G.M. TimmermansDe bouwloods van de Sint Jan : Culturele en sociaal-economische aspecten van de uitwendige restauratie-werkzaamheden aan de kathedraal van 's-Hertogenbosch tussen 1859 en 1909Doctoraalscriptie Cultuurgeschiedenis | R.U. Utrecht | december 1991 |
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 63, 64, 150